[Scroll to bottom for translating tool]
Fikkie
aan tafel
Patricia Van den Eeckhout
In 1862 nam James Spratt uit Camden
Town een patent op de bereiding en de verbetering van voedsel voor honden,
katten, varkens en kippen. Vanaf dat jaar verschenen zijn advertenties voor
hondenkoeken in de Engelse pers. Nederland, Duitsland, Frankrijk en België
volgden respectievelijk vanaf 1872, 1873, 1875 en 1876. Hondenbezitters konden
hun werk-, jacht- of gezelschapshonden voortaan een industrieel bereid product
voorzetten in plaats van oud brood, slachtafval of tafelresten.
Volgens
de patentaanvraag bestond het product van Spratt uit vermalen vet en
slachtafval, gemengd met meel. Daar werden koeken van gebakken. In de publiciteit
van de firma klonk het veel aanlokkelijker. “Gâteaux pour chiens”, stond er in
de Belgische advertenties, wat letterlijk “taartjes voor honden” betekent. In
de Nederlandstalige Belgische pers van voor de Eerste Wereldoorlog zijn zulke
advertenties niet terug te vinden. Had “Arm Vlaanderen” geen geld om
industrieel gefabriceerde hondenvoeding te kopen? De Vlaamse burgerij bereikte
men alleszins via de Franstalige bladen. Hondenvoeding was voor heel wat mensen
hoe dan ook een luxeproduct. Voor een kilo koeken van Spratt betaalde men in
1882 60 centiemen, terwijl een kilo huishoudbrood 32 centiemen kostte. Wie
zakken van 50 kilo kocht, betaalde wel een lagere eenheidsprijs.
De
firma Spratt pakte de publiciteit voor haar hondenkoeken op een professionele
manier aan. Niet alleen werden de medailles vermeld die ze op Wereld- en andere
tentoonstellingen wegkaapte, maar ze maakte ook gebruik van testimonials,
getuigenissen van tevreden klanten. Zo liet Herbert Bowley uit Cockermouth,
eigenaar van twee flinke jonge honden, weten dat de twee afgebeelde dieren zeer
gezond waren en groeiden als kool.

L’Indépendance belge, 8 juni 1894
(BelgicaPress)
Honden die Spratt-koeken aten,
zouden een gladde vacht hebben en zelfs beschermd zijn tegen wormen en de
ziekte van Carré. De firma was ook alomtegenwoordig op hondententoonstellingen,
waar ze de kooien en het voedsel leverde. Wat doorgaans niet ontbrak in de
advertenties was de vermelding “fibrine de viande”. Dat klonk zeer geleerd.
Fibrine is een eiwit dat een rol speelt in de bloedstolling. In de producten
van Spratt zorgde de fibrine, die voorkomt in het bloed van runderen en
varkens, er mogelijk voor dat de koeken niet uit mekaar vielen. Allicht hadden
de meeste klanten geen idee wat fibrine was en welke rol ze speelde, maar de
term suggereerde alleszins dat de koeken op een wetenschappelijke manier waren
samengesteld.
Terwijl in de
patentaanvraag sprake was van een eerder rudimentaire hondenkoek, werd het
assortiment in de volgende jaren verruimd met koeken waarvan het vleesgehalte
varieerde en waarin ook groenten, suikerbieten en zelfs dadels zouden zijn
verwerkt. Jonge honden, oude honden, puppies, zeer kleine honden, salonhondjes en
dieren die een sportieve prestatie moesten leveren, kregen hun eigen
hondenbrokkenvariant. Liefhebbers konden ook vegetarische hondenkoeken op basis
van suikerbieten savoureren evenals koeken waarin vlees en vis werden
gecombineerd.
Spratt
zorgde ook op de Belgische hondententoonstellingen voor het dierenvoeder. De
Société Saint-Hubert die in 1880 was opgericht om dergelijke shows te
organiseren, nam in 1891 echter de Antwerpse firma Edmond Damman onder de arm.
Damman had in 1888 zijn eigen merk van hondenkoeken (bestaande uit vlees, bloem
en groenten) gedeponeerd.

Receuil
officiel des marques 1889 (Google Books)
Damman
staat in de Antwerpse adresboeken genoteerd als bakker, onder meer van
scheepsbeschuiten. Scheepsbeschuiten waren keiharde koeken die zonder zout en
gist werden gebakken, zodat ze op zee niet onderhevig waren aan schimmel en ander
bederf. Het product vertoonde wel enige gelijkenis met de harde hondenkoeken.
Volgens de origin myth van de firma Spratt zou de uitvinder op het idee gekomen
zijn om hondenkoeken te gaan produceren nadat hij Londense straathonden afgedankte
scheepsbeschuit zag eten.